Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [24]Dies zeg Ik: Laat ze een reinen [25]hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem [26]klederen aan; en de Engel des HEEREN [27]stond [daarbij]. 24. Anders: toen zeide ik: te weten bij mijzelven, als zijnde woorden van den profeet, wensende dat zulks door den wil des Heeren mocht geschieden. 25. Van het woord hoed, zie de aantekening bij Ex.29:4. De hoed beduidt het priesterlijk ambt, waartoe de Heer Jozua heeft aangesteld en bevestigd, nadat Hij hem van zijne zonden gereinigd en geheiligd had; zie 1 Petr.2:9. 26. Te weten, wisselklederen, gelijk vs.4. 27. Te weten, vaardig om des Vaders bevel uit te voeren.